Interview
Nick Witney: waakhond voor de Europese defensievermogens
- Dutch
- Bulgarian
- Czech
- Danish
- German
- Greek
- English
- Spanish
- Estonian
- French
- Hungarian
- Icelandic
- Italian
- Lithuanian
- Latvian
- Polish
- Romanian
- Russian
- Slovenian
- Turkish
- Ukrainian
Nick Witney is de eerste algemeen directeur van het Europese Defensieagentschap, een organisatie die in juli 2004 is opgezet door de EU-ministerraad ter verbetering vande defensievermogens. Hij was afkomstig van het Britse Ministerie van Defensie, waar h
Nick Witney: Het is een agentschap van deRaad van de Europese Unie, dat is opgericht met de taak "delidstaten te ondersteunen in hun streven de Europesedefensievermogens op het gebied van crisisbeheersing te verbeterenen het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid zoals het nu bestaaten zoals het zich in de toekomst zal ontwikkelen voort te zetten".Dus we moeten kijken naar de behoeften van vandaag en vooruitzienop de vereisten waaraan we over 20 à 30 jaar moeten kunnenvoldoen.
Het agentschap heeft vier specifieke hoofdtaken meegekregen. Dezebetreffen: de ontwikkeling van defensievermogens;bewapeningssamenwerking; de Europese technologie en industrie en deEuropese markt voor defensiematerieel; en het bevorderen van desamenwerking op het gebied van research en technologie. Dat is eenvrij breed verantwoordelijkheidsgebied, ook al hebben we geenenkele operationele taak en wordt er niet gevraagd naar onze meningover defensiebeleid en strategie.
Ieder EU-lid neemt deel aan het agentschap behalve Denemarken,omdat Denemarken buiten het EVDB is gebleven. De financiering isgebaseerd op een bruto nationale inkomenssleutel. Overigens zijn debedragen waar het om gaat niet bijzonder groot. Het budget voor ditjaar bedraagt 20 miljoen euro. Dat is genoeg om de staf te betalen,om ons in een nieuw kantoor te kunnen installeren en dan hebben wenog een beginkapitaal van 3 miljoen euro over dat we aanhaalbaarheidsstudies kunnen besteden.
Het Europese Defensieagentschap is het derde agentschap dat onderde Raad valt. De eerste twee zijn het Satellietcentrum in Torrejónen het Instituut voor Veiligheidsstudies in Parijs, die beide zijntoegevoegd aan de Raad vanuit de West-Europese Unie.
Onze organisatie heeft een aantal uniekekenmerken. Het agentschap is klein, maar heeft bredeverantwoordelijkheden en het is de bedoeling dat het heel erg hetbezit is van zijn lidstaten. Het wordt bestuurd door Raad vanBestuur, onder voorzitterschap van Javier Solana (het hoofd van hetbureau en dus mijn baas) die bestaat uit de individuele ministersvan defensie. Het zal in verschillende samenstellingen vergaderen.Nu eens zullen de nationale bewapeningsdirecteuren aanwezig zijn endan weer de research- en technologiedirecteuren. Soms zal wordendeelgenomen door personen die verantwoordelijk zijn voor deontwikkeling van militaire vermogens. Wanneer we volledig inbedrijf zijn, zullen we gemiddeld eens in de zes wekenvergaderen.
Bijna al onze stafleden zijn afkomstig uit de lidstaten wiensgezamenlijke activiteiten wij zullen gaan coördineren. We zulleneen reeks gesprekken, seminars, werkgroepen, en andere min of meerofficiële bijeenkomsten organiseren om te zorgen dat dit de plaatswordt waar de lidstaten bij elkaar komen om samen te werken aanallerlei verschillende activiteiten. De grote variatie aanactiviteiten is de kracht van onze organisatie, omdat we daardoorsynergie zullen kunnen genereren.
De WEAG houdt eind juni op met zijn activiteiten en we zullen zijnfuncties overnemen. Ik hoop dat omdat wij ze op een meerholistische manier zullen kunnen aanpakken en meer synergie zullenkunnen halen uit de verschillende agenda’s. OCCAR is eeninter-gouvernementeel bureau, maar het behoort niet aan Europa toe.Het behoort exclusief aan zes aandeelhouders en het is puur eenaanschaffingenbureau dat bestaat om bestaande programma’s af tewikkelen. Zo heeft het onlangs het beheer over het A400M Airlifterprogramma overgenomen. In dit voorbeeld is het OCCAR’s taak eroptoe te zien dat de aannemer de vliegtuigen op tijd en tegen deafgesproken prijs levert. Onze activiteiten beginnen en eindigenvoor het traject van OCCAR. Wij zullen proberen consensus te smedenover wat de prioriteiten voor de defensievermogens zijn, daarnazullen wij de voorstellen doen, de ideeën presenteren en dan weerwerken aan de consensus om nog meer samen te doen, Misschien zullenwe in de toekomst wel zelf aan beheer gaan doen. Maar op dit momentzie ik onze taak als een aanvulling op die van OCCAR. Hopelijkzullen we samenwerkingsprogramma’s op poten kunnen zetten, dieOCCAR vervolgens zou kunnen beheren. Hoewel niemand verplicht iszich tot OCCAR te wenden voor zulk beheer, doet OCCAR dit werk goeden zou het waarschijnlijk ook geïnteresseerd zijn om het op zich tenemen.
Op dit moment zijn we ongeveer met z’ndertigen, maar als de eerste wervingsronde deze zomer is afgelopen,zullen er 77 werknemers zijn. We zijn opgedeeld in vierhoofddirectoraten, een voor ieder van onze vier hoofdtaken:ontwikkeling van vermogens; R+amp;T; bewapening; en industrie enmarkt. Overigens zullen de personen die voor het directoraatR+amp;T werken zich niet uitsluitend met R+amp;T bezig houden. Zijzullen voor het grootste deel van hun tijd werken in horizontaalgeïntegreerde projectteams. Wanneer we met een bepaald probleembeginnen, zullen we een leider aanwijzen die vervolgens eengeïntegreerd team vormt samengesteld uit mensen van alle vier dedirectoraten. Voor ieder project dat we aanpakken – en voor ditjaar hebben we vier topprojecten – vinden we dat de enige juisteaanpak een holistische is, waarvoor dus de expertise uit alle vierde disciplines noodzakelijk is.
Onze onmiddellijke prioriteit, die eenconditio sine qua non vormt voor al het andere, is dat weoperationeel worden, staf werven en verhuizen naar een nieuwkantoor. We moeten ook uitleggen wie we zijn. Er is eenfantastische hoeveelheid belangstelling voor het agentschap, maarhet concept is nog onvoldoende duidelijk. We moeten ieder van onzeaandeelhouders leren kennen, dat zijn de 24 lidstaten. Verderhebben we een jaarwerkprogramma waarin staat dat we viertopprojecten moeten hebben. Dat zijn dit jaar de Europese marktvoor defensiematerieel; een commando-, controle- encommunicatiestudie; gepantserde gevechtsvoertuigen en onbemandeluchtvoertuigen (unmanned aerial vehicles: UAV’s).
Het onderzoek naar de Europese markt voor defensiematerieel isgewoon op ons bordje gelegd, doordat de Commissie in september jl.een groenboek over dit onderwerp heeft uitgebracht. Ik kan echterwel zeggen dat we op dit gebied ons eerste succes hebben geboekt.Twee weken geleden hadden we een vergadering van de raad vanbestuur waar alle landen instemden met het idee een proces in gangte zetten dat ten doel heeft aan het eind van dit jaarovereenstemming te bereiken over de manier waarop wij deconcurrentie bij de aanschaf van defensiematerieel zouden kunnenstimuleren. We zullen dit jaar dus besteden aan onderzoek endiscussie van dit vraagstuk om tot een - voorlopig vrijwillige enniet bindende - intergouvernementele gedragscode te komen, die naarwij hopen door alle 24 leden zal worden ondertekend. Militaireaanschaffingen vallen grotendeels niet onder de regels die geldenvoor de interne Europese markt. Als we aan het einde van dit jaareen overtuigend plan kunnen presenteren om het aanbestedingsprocesopen te breken, zou dat een enorme stap voorwaarts zijn. Het zal erook toe bijdragen dat Europa een beter rendement krijgt op haardefensie-investeringen.
Commando, controle en communicatie (C3) is altijd een probleemvoor operaties in het buitenland. We zijn nu in samenwerking met demilitaire staf van de EU bezig aan een gezamenlijke C3-studie. Dezemoet in mei gereed zijn en moet drie of vier doelen opleveren,waaraan wij kunnen werken. Daar zullen in de loop der tijd nog meergebieden bijkomen, voortvloeiend uit de EU-operatie in Bosnië enHerzegovina. Verder is satellietcommunicatie een gebied waarop deEuropeanen meer zouden kunnen doen, als we het probleem samenzouden analyseren, dat in wezen een probleem op het gebied van decapaciteiten is, en als we collectieve oplossingen zoudenformuleren.
Als we twee à drie jaar vooruit kijken, dan zullen deprioriteitsdoelen worden bepaald via een meer wetenschappelijkeanalyse van de vermogens die nodig zijn om de doelstellingen vanhet EVDB te ondersteunen. Maar om mee te beginnen, hebben we UAV’sen gepantserde gevechtsvoertuigen uitgekozen, die interessant zijnvanuit een pan-Europees perspectief. Verscheidene landen zien indat UAV’s iets nieuws en belangrijks zijn en daarom investeren zijin hun eigen onderzoeksprogramma’s. Maar alleen als landensamenwerken, zal het eindproduct optimaal zijn wat betreftinteroperabiliteit en praktische bruikbaarheid. De kosten zullenvermoedelijk ook hoger zijn. Ons doel zou zijn een beeld teschetsen van wat er in heel Europa nu precies gebeurt. Die analysezouden wij dan voorleggen aan de raad van bestuur om te zien of delidstaten gelukkig zijn met deze situatie. Als ze er niet gelukkigmee zijn, dan zullen wij voorstellen doen voor een betereonderlinge afstemming. Met gepantserde voertuigen zou het net zogaan.
Er liggen voorstellen voor een grootschaligprogramma van R+amp;T-uitgaven aan veiligheidsonderzoek. Officieelmoeten we een duidelijk onderscheid maken tussenveiligheidsonderzoek en defensieonderzoek. Defensieministers zijnverantwoordelijk voor defensieonderzoek en de gelden die daarvoorbestemd zijn, komen uit defensiebegrotingen. Veiligheidsonderzoekkan door de Commissie worden gefinancierd. Ondanks dit officiëleonderscheid, worden onderzoek en ontwikkeling van technologieën inde werkelijke wereld voor het grootste deel door één en hetzelfdebedrijf uitgevoerd. Het zal de kunst zijn het officiële onderscheidte bewaren en toch te zorgen dat het meest relevante onderzoekwordt gedaan. We zullen goed moeten opletten wat de Commissie doetom te zorgen dat we uiteindelijk niet twee keer betalen voorhetzelfde onderzoek en we zullen de resultaten van ons onderzoekmet elkaar moeten delen. Misschien zal het zelfs mogelijk blijkendat de Commissie bepaalde relevante projecten van het agentschapgaat financieren.
Ik geloof niet dat er ooit zo’n moeilijketijd is geweest voor de defensieplanners. Dat komt omdat ze tweedingen tegelijk op hun bord hebben. Ze moeten overschakelen vanterritoriale defensie op operaties in het buitenland entegelijkertijd moeten ze proberen de gevolgen van de technologischerevolutie te verwerken, een revolutie die betekent dat we hetindustriële tijdperk van de oorlogvoering achter ons moeten latenen over moeten gaan op het informatietijdperk. In Europa hebben wenog te veel zwaar metaal. Intussen ontbreekt het onskernkwaliteiten als: voortzettingsvermogen, inzetbaarheid,mobiliteit en interoperabiliteit. Veel van die kwaliteiten hangensamen met nieuwe systemen voor waarneming en communicatie, waar detechnologie op civiel gebied grote schreden voorwaarts maakt. Wijmoeten regeringen helpen dat soort verschuivingen te maken. Maaromdat we maar een klein agentschap zijn met een budget, zijn wevooral waakhond en katalysator.
Wij bevinden ons in een gunstige positie om een uniek overtuigendeanalyse te kunnen maken van de hele Europese situatie. Hopelijk zaldat ons in staat stellen terug te gaan naar onze aandeelhouders, dedeelnemende staten, om de situatie uit te leggen en te vragen of zeer gelukkig mee zijn. Als ze er niet gelukkig mee zijn, zullen wijvoorstellen voor verbetering presenteren. Dan is het vervolgens aande 24 ministers van defensie om tot overeenstemming te komen,bepaalde onderdelen van hun nationale plannen aan te passen en hungeld anders uit te gaan geven, om recht te doen aan de Europesedimensie van hun werk. Ik denk dat dat kan en zal gebeuren, omdater op dit moment veel politieke steun is voor hetagentschap.
Eigenlijk is dat juist mogelijk, omdat onzestaf bestaat uit mensen die zijn uitgezonden door hun hoofdstad.Hoe veel kennis van zaken we ook zouden hebben en hoe inventief weook zouden zijn, dat zou ons helemaal niets baten, als we van dehoge toren zouden blazen en zouden aankondigen wat wij het bestevonden op een take-it-or-leave-it-basis. We staan aan het begin vaneen lange reis, die wij, d.w.z. het agentschap en alle 24lidstaten, samen moeten afleggen. Wij van het agentschap hebben tottaak gekregen de agenda op te stellen, maar we zullen alleen succeskunnen hebben, als we de landen met ons mee kunnen krijgen en alswe kunnen zorgen dat ze bij ons werk betrokken blijven. Zij zijn deeigenaars van alles wat wij verzinnen.
Het werkt precies andersom. We hebben al eenEuropees Veiligheids- en Defensiebeleid en een EuropeseVeiligheidsstrategie, waarin het nut en de doelen van het EVDBduidelijk uiteengezet worden. Het agentschap bestaat om Europa instaat te stellen die dingen te doen die in de Veiligheidsstrategieuiteengezet zijn. Maar in de Veiligheidsstrategie staat dat Europa,als zij haar deel van de mondiale veiligheidslast wil dragen, moetkunnen beschikken over instrumenten om die taak te kunnenuitvoeren. Op dit moment heeft zij die instrumenten echter niet enkan zij slechts een deel van haar taak vervullen. Het is de taakvan het agentschap om de middelen, de vermogens, de instrumenten ende infrastructuur aan te vullen of, anders gezegd, om de kloof tedichten tussen wat Europa op dit moment kan doen, en wat zij graagzou willen doen.
Het is nog vroeg dag. Er bestaan echter alenkele gevestigde mechanismes. Zo hebben we de NAVO-EU-GroepVermogens en in april ga ik zal mijn eerste vergadering van dieorganisatie bijwonen. We kunnen ons ook voorstellen dat we af entoe de secretaris-generaal en de betrokkenadjunct-secretarissen-generaal van de NAVO uitnodigen voor sommigevergaderingen van onze raad van bestuur. Bovendien zou hetagentschap, hoewel hierover nog geen besluit genomen is, hetvoorzitterschap van de Conferentie van NationaleBewapeningsdirecteuren over kunnen nemen van de WEAG, die het totnu toe bekleed heeft. Dat zijn natuurlijk allemaal officiëleverbanden. Ik denk echter dat de beste verbanden die er voor zorgendat we niet over elkaar struikelen, informeel zijn. Ik heb hetwerkprogramma voor dit jaar al doorgenomen met John Colston [deadjunct-secretaris-generaal van de NAVO voor Defensiebeleid en-planning] en maarschalk Billingslea [deadjunct-secretaris-generaal van de NAVO voorDefensie-investeringen] om hun mening te horen en te zorgen dat weelkaar niet al in de eerste maanden in de weg lopen.
Er is wel enige samenwerking mogelijk. Landenals Noorwegen en Turkije zullen profiteren van administratieveregelingen die de aard van hun associatie met het agentschapbeschrijven en die hun een goed idee geven van wat er in hetagentschap gebeurt. Als, zeg eens een tiental, staten zoudenbesluiten voor een bepaald project bijeen te komen, zoudenNoorwegen en Turkije als ze dat wensten een verzoek kunnen indienenom deel te mogen nemen. Voor Denemarken is de situatie weer anders,voor dat land is geen administratieve regeling getroffen. Dat komtdoordat Denemarken een EU-land is dat heeft besloten niet deel tenemen.
Op dit terrein doen zich belangrijketransatlantische vraagstukken voor. Maar de mogelijkheden ominitiatief te nemen, liggen voor het grootste deel aan Amerikaansezijde. Het zijn vooral de Verenigde Staten die de overdracht vantechnologie naar de andere kant van de Atlantische Oceaantegenhouden en die de Europese toegang tot de Amerikaanse marktbelemmeren, terwijl de Amerikanen tamelijk vrije toegang hebben totde Europese markt. De Verenigde Staten geven verschrikkelijk veelmeer uit aan defensie dan Europa en dus kunnen zij dezevraagstukken vanuit een sterke positie benaderen. Als de Europeanenniet tevreden zijn over deze onevenwichtige uitwisseling vantechnologie en toegang tot de markt, dan is het verstandigste watzij kunnen doen, investeren in een sterke technologische endefensie-industrie in Europa, om te zorgen dat deze problemen aanbeide zijden van de Atlantische Oceaan meer op voet vangelijkwaardigheid kunnen worden opgelost. Daarvoor moet deversnippering worden tegengegaan en moet consolidatie wordenbevorderd. Dat zal een effectiever resultaat opleveren voor de nietonaanzienlijke hoeveelheden geld die in Europa aan defensie wordenbesteed. Dit is echter een langetermijn project. Wat de toegang vande VS tot de Europese markten betreft, zullen wij van hetagentschap niet veel veranderen. Dat is een vraagstuk waarover veelfundamentele meningsverschillen bestaan onder de 24 aandeelhouders.Ik vermoed dat mijn raad van betuur op dit terrein will agreeto disagree.
Ik hoop absoluut van wel. Ik ben ervanovertuigd dat er nog veel meer consolidatie moet komen in deEuropese defensie-industrie. Dit idee heeft al sinds de jaren ’90in brede kring ingang gevonden en er is de laatste jaren al heelwat vooruitgang geboekt, vooral in bepaalde sectoren zoals deruimtevaartindustrie. Op andere terreinen, de sectoren land enmaritiem bijvoorbeeld, heeft consolidatie nog niet plaatsgevonden.Ik ben van mening dat er zowel een operationele als een economischenoodzaak is, om op die terreinen meer samen te gaan doen. Nietteminkan het agentschap, net als bij zo veel van dit soort vraagstukken,slechts bijdragen aan het proces met adviezen enanalyses.
Een onderdeel van ons werkprogramma voor ditjaar is, dat we aan het eind van het jaar terugkomen bij onze raadvan bestuur met een aantal verstandige maatstaven om onzeresultaten aan af te meten. Die maatstaven zullen niet alleen deprestaties van het agentschap afmeten, maar ook die van delidstaten. De maatstaven waar ik aan denk, omvatten ook eenfinanciële doelstelling die inhoudt dat een groter aandeel van deEuropese R+amp;T-gelden besteed moet worden aansamenwerkingsprojecten, en misschien ook iets gebaseerd op decriteria voor de "bruikbaarheid" van troepen, een terrein waarop deNAVO het pionierswerk heeft verricht.