Interview

Admiraal Sir Mark Stanhope: DSACT

  • 01 Jan. 2005 - 31 March 2005
  • |
  • Last updated 04-Nov-2008 02:07

Admiraal Sir Mark Stanhope is sinds juli 2004 de plaatsvervangend Geallieerd opperbevelhebber Transformatie (Deputy Supreme Allied Commander, Transformation). Hij is een 52 jaar oude onderzeeërspecialist die in 1970 aanmonsterde bij de marine van het Ver

Mijn interpretatie van transformatie is hetbenutten van moderne technologie en moderne denkwijzen om allevermogens met elkaar te integreren en zo te zorgen dat we zoeffectief en snel mogelijk militaire macht kunnen leveren. Om datte kunnen realiseren, moeten we ieder beschikbaar instrumentinzetten. Daartoe behoren: conceptontwikkeling, defensieplanning,research en technologieontwikkeling, experimenten, geleerde lessenen onderricht. Persoonlijk zou ik vernieuwend denken boven aan delijst zetten, om te zorgen dat we zo snel mogelijk nieuwe vermogenskunnen leveren aan de frontlinie.

Wij hebben transformatie van alle kanten bekeken en zijn vanmening dat er drie doelen verwezenlijkt moeten worden, om haar totstand te brengen. Dat zijn: een effectievere besluitvorming;coherente effecten in alle gevechtsgebieden; en gezamenlijkeinzetbaarheid en voortzettingsvermogen (deployment ensustainability). Als we die doelen kunnen bereiken, zullenwe een getransformeerde strijdmacht hebben gerealiseerd. Om diedoelen te verwezenlijken hebben we vijf projectteams (IPT’s)opgericht die zich op zeven transformatiedoelgebieden moetenrichten. Dit zijn: Effective Engagement, Joint Manoeuvre,Enhanced Civil-Military Cooperation, Information Superiority,Network-Enabled Capability (dat in een bepaald opzicht debasis vormt voor alles wat we doen), Expeditionary Operationsen Integrated Logistics. De IPT’s gaan dwars door de verticalestructuur van onze organisatie heen en maken haar tot eenwerkelijke matrix-managed business.

Dat is de grootste uitdaging. In de eersteplaats moet er ruimte worden gevonden om in transformatie te kunneninvesteren. Dat betekent dat we dingen moeten opgeven, die inmoderne gevechten in militair opzicht zinloos zijn geworden. Doorop te geven wat niet meer relevant is, zullen de naties hopelijkfinanciële ruimte vinden, die ze kunnen investeren in die vermogensdie wel nodig zijn om de transformatie van hun troepen testimuleren. Nationale regeringen staan voor moeilijke keuzes. Zemoeten middelen vrijmaken om de talrijke tekortkomingen in deBondgenootschappelijke vermogens te kunnen opvullen. De NAVO-landenzouden ook kunnen proberen het Bondgenootschap te steunen door zichte specialiseren in een zogeheten ‘nichevermogen’, en dit is eenontwikkeling die wij trachten te ontwikkelen enstimuleren.

Het integreren van technieken dienoodzakelijk zijn voor transformatie is zeker een probleem.Bovendien hebben de Verenigde Staten op dit gebied vantransformatie een voorsprong, omdat zij het makkelijker vinden detalloze technieken bijeen te brengen waarover zij kunnen beschikkenwaardoor zij tot betere resultaten kunnen komen. Door alletechnologieën die al in de VS bestaan te bundelen, kan het land delat zeer hoog leggen. Niettemin, zijn in de Europese Unie enCanada, grotendeels dezelfde technologieën aanwezig en moet hetmogelijk zijn dezelfde problemen te overwinnen en het zelfde niveaute bereiken als de Amerikanen. De overdracht van technologischekennis tussen de Europese landen onderling en van en naar Amerikaen Canada, brengt aanzienlijke politieke problemen met zich mee.Maar wij doen onze uiterste best om het proces te vereenvoudigen.Toch kunnen we het vraagstuk van de middelen niet negeren,aangezien er in de VS meer geld voor defensie wordt vrijgemaakt danin andere landen.

Het Geallieerd Commando voor Transformatieheeft het heel druk gehad met de uitvoering van tallozeinitiatieven op velerlei gebied en op velerlei wijze. De toetsingen herziening van de defensieplanning waar wij op dit moment meeworstelen, houdt in dat we tien jaar en zelfs nog langer vooruitmoeten kijken. We kijken naar de behoefte die de NAVO heeft aanvermogens op de lange termijn, en niet meer voor de kortere periodedie het Bondgenootschap in het verleden voor dit proces hanteerde.Wij hebben al een notitie afgeleverd over de Network-EnabledCapability-behoeften van de NAVO in de toekomst, die de basisvormt voor onze definitieve visie op die behoeften. Hoewel dienotitie op dit moment niet meer dan een document is waarin degrondslagen uiteengezet worden, geeft het een totaal beeld vanalles wat er binnen het Bondgenootschap nodig zal zijn om eennetwork-enabled capability te kunnen realiseren. Watbelangrijk is op dit terrein, is dat wij de huidige systemen kunnenblijven gebruiken en op een netwerk kunnen inpluggen zonder datalles moet worden vernieuwd. Wij denken dat de Network-EnabledCapability van de NAVO van cruciaal belang is voor deontwikkeling van veel andere vermogens in de toekomst. Als je inhet netwerk kunt investeren, dan moet het mogelijk zijn meer tedoen met minder.

Wij doen ook heel veel op het gebied van experimenten.Bijvoorbeeld experimenten met het NAVO-friendly-forcetrackersysteem in Afghanistan. Dit volgsysteem, dat hetinzicht in situaties ter plaatse sterk verbetert en helpt‘friendly-fire’-schietincidenten te voorkomen, verkeertniet langer in een experimenteel stadium en is nu een operationelevereiste. Wij hebben ons ook bezig gehouden met logistiekevolgsystemen en we hebben gekeken hoe wij makkelijker coherentereen beter geïntegreerde informatie aan besluitvormers kunnenaanbieden.

Wat de opleidingen betreft, is ons vermogen om personeel opoperationeel niveau te trainen er sterk op vooruitgegaan met deoprichting van het Joint Warfare Centre in Stavanger, Noorwegen,iets wat voor het Bondgenootschap een totaal nieuwe onderneming is.Wij hebben zelfs een netwerk van mentoren opgezet om te zorgen datdeze opleidingen een beroep kunnen doen op de expertise vandeskundigen op individuele gebieden. We hebben het proces om lessenuit eerdere ervaringen te trekken versterkt en de manier waarop deNAVO-Capability Packages ontwikkelt sterk verbeterd.Vroeger duurde het twee jaar of langer om een CapabilityPackage samen te stellen. We hebben dat proces verfijnd enversneld. Wij bestuderen ook alle bestaande projecten om na te gaanof ze nog relevant zijn voor de NAVO van 2005 en daarna, en nietvoor de NAVO van 1990, onafhankelijk van de vraag wanneer zijwerden overeengekomen. En wij proberen te zorgen dat er nationaleCentres of Excellence worden opgericht.

Wij hebben ook heel wat conceptueel werk verricht. Samen met hetGeallieerd Commando voor Operaties hebben we een notitiegeschreven, getiteld The Strategic Vision, die gaat overde aanpak van het transformatieprobleem. En op dit moment zijn webezig met het vervolg, de notitie The Concept of Allied FutureJoint Operations. De laatste vloeit voort uit de TheStrategic Vision en bekijkt hoe de Bondgenoten ervoor kunnenzorgen dat hun operaties een sterkere gezamenlijke focus krijgen.We hebben contacten gelegd met de industrie om te zorgen dat ookhun vermogens beter worden afgestemd op het bevorderen vantransformatie. We zijn betrokken geraakt bij de training vanIrakese officieren op operationeel niveau, iets waar niemand ooitaan gedacht had toen het Geallieerd Commando voor Transformatiewerd opgericht. En we hebben veel werk gedaan om door te kunnen meteen planning die uitgaat van eerder behaalde resultaten voortoekomstige operaties, waarmee we trachten een strategischresultaat of “effect” te behalen door middel van het toepassen vanalle militaire en niet-militaire middelen.

Het Geallieerd Commando voor Transformatie heeft een steedsdynamischere invloed op de transformatie van de NAVO. De snelheiden diepgang van de vooruitgang is significant en we werken hard aande opbouw van een NAVO die beter voorbereid is op de toekomst. Wehebben al heel veel gedaan, maar ik ben mij er heel goed van bewustdat er nog veel meer moet gebeuren. En met het woord Transformatiein onze naam, zal het proces oneindig doorgaan.

Er is al heel veel bereikt, al had het meerkunnen zijn als de organisatie volledig bemand was geweest. We zijnnog niet op ons initieel operationeel vermogen, laat staan dat weons uiteindelijk niveau bereikt hebben. Daardoor hebben wij nogniet voldoende personeel om al het werk te kunnen doen dat wezouden willen, of zouden moeten. Bovendien is de samenwerking metPartners een van de terreinen waar het gebrek aan menskracht onsextra parten speelt. Niettemin beschouwen wij onze bijdrage aan dedefensieplanning van de Partnerlanden en de op maatgemaakteopleidingsprogramma’s in de Partnerlanden als een uiterstbelangrijk onderdeel van ons werk.

Wij doen dit werk met behulp van twee nauw met elkaar verbondeninstrumenten: het PfP-Plannings- en Toetsingsproces (PARP) en hetsamenwerkingsprogramma. In het PARP, helpen we de Partners bij hundefensieplanning op ongeveer dezelfde wijze als wij de lidstatendaarbij helpen, namelijk door potentiële defensiehervormingen teidentificeren op zowel politiek als militair terrein. We bekijkenook de Partnerschapsdoelen gericht op de transformatie vanmilitaire structuren en vermogens. In het kader van hetSamenwerkingsprogramma, organiseren wij talrijke evenementen,waaronder cursussen, trainingsprogramma’s en seminars, om te helpenbij de voorbereidingen van de Partners op hun volledigelidmaatschap van het Bondgenootschap.

Het verband tussen de twee is beperkt. DeNAVO-School in Oberammergau en het NAVO-Defensiecollege in Romezijn vooral gericht op de opleiding van grote groepen individuelestudenten in allerlei verschillende disciplines. Het Joint WarfareCentre in Stavanger, daarentegen, richt zich vooral op hetoperationele niveau en de instructie van teams. De NAVO heeft vanoudsher veel tijd besteed aan het collectief trainen van de leden,om zo militaire vermogens op te leveren, maar het Bondgenootschapheeft nooit veel aan onderwijs gedaan. We hebben het operationeelniveau van commando en controle nooit samengebracht, tijdens deformatiefase, om ze te trainen voor ze worden uitgezonden naar eenoperatie. Dat is nu de speciale taak die het Joint Warfare Centreop zich genomen heeft. Op deze wijze hebben we de vorige driebevelhebbers voor de ISAF-missies in Afghanistan getraind. Zijbrachten achtereenvolgens hun hele hoofdkwartier mee naar Stavangeren namen daar deel aan twee weken van intensieve training om zichvoor te bereiden op de missie zelf.

We hebben ook de bevelhebbers en teams van de NAVO–Reactiemacht(NKF) in Stavanger gehad die daar een speciaal trainingsprogrammavolgden om ze voor te bereiden op de komende missie. Dit is ietsgeheel nieuws. Ik zou zelfs zo ver willen gaan om te zeggen dat hetJoint Warfare Centre een van de eerste parels in de kroon is vanhet Geallieerd Commando voor Transformatie. Het Joint WarfareCentre is ook verantwoordelijk voor een deel van de experimenten,zoals een confrontatie- en collaboratieanalyse. We zijn daar meebezig om te proberen er achter te komen hoe we bevelhebbers en hunstaf beter kunnen voorbereiden op onderhandelingen met allerleipartijen in een bepaald conflict.

Het Joint Forces Training Centre in Bydgoszcz, Polen, staat nog inde kinderschoenen. De onderhandelingen met Polen over eenNAVO-hoofdkwartier op Pools grondgebied zijn zelfs nog maar zeerkort geleden afgerond. Maar het nichevermogen dat dit centrum in detoekomst gaat leveren, zal het componentenniveau van de traininggaan aanpakken. Het zal individuele componenten uit landmacht,luchtmacht en marine voorbereiden op de grote verandering die hunoperationele samenwerking met zich mee zalbrengen.

Wij willen dat het Joint Analysis LessonsLearned Centre lessen kan halen uit actieve operaties om die zosnel mogelijk terug te koppelen. Het centrum moet meer doen danvraagstukken identificeren, om de lessen uit de operaties te halenen daar snel mee aan de slag te gaan, zodat we onze vermogens enprocedures kunnen verbeteren terwijl de operaties nog aan de gangzijn. In het verleden organiseerde de NAVO oefeningen, bekeek delessen die uit die oefeningen te trekken waren, ging vervolgensnaar huis, analyseerde die lessen en schreef daar dan eeninteressant rapport over, dat soms pas twee jaar na deoorspronkelijke oefening op tafel kwam. Dat moeten we in de modernetijd niet hebben. We moeten direct aan de slag kunnen met wat wegeleerd hebben, in actuele operaties, en we moeten die kennistegelijkertijd inbrengen in onze trainings- enopleidingsprogramma’s.

Er zitten medewerkers van het Joint Analysis Lessons LearnedCentre in zowel Afghanistan als Irak, die de vraagstukkenbestuderen, waarmee we in de operaties daar worden geconfronteerd.Aangezien de NAVO pas twee jaar geleden is begonnen metout-of-area-operaties, vallen er nog heel wat lessen teleren. Die vraagstukken liggen op terreinen alsstrijdkrachtgeneratie en strategisch transport, om er maar een paarte noemen.

Wij, als Geallieerd Commando voorTransformatie zijn verantwoordelijk voor de training buiten Irakvan Irakese trainees. We hebben al een tweetal trainingsprogramma’sgeorganiseerd en gecoördineerd, een op het Joint Warfare Centre inStavanger in november en een op de NAVO-School in Oberammergau indecember. Als gevolg hiervan zijn in totaal 22 hoogopgeleidecursisten door onze organisatie gegaan. De cursus in Stavanger hadten doel mensen op hoog niveau, zoals generaals, te leren hoe zehun operaties binnen westerse structuren en volgens westerse normenmoeten leiden. Van februari tot mei komen er hopelijk minimaal nogeens 120 cursisten lessen volgen aan het Joint Warfare Centre en deNAVO-School. Intussen zullen weer anderen cursussen volgen die doorindividuele naties, Italië bijvoorbeeld, wordengeorganiseerd.

Het proces verloopt trager dan we hadden gehoopt. Gedeeltelijkdoordat het Irakese Ministerie van Defensie zich, om begrijpelijkeredenen, met andere zaken heeft beziggehouden. Het is nieteenvoudig om binnen zo korte tijd zo veel personen op hoog niveauvoor het volgen van een cursus vrij te maken. Nu er verkiezingenhebben plaatsgevonden in Irak, zullen er hopelijk meer cursistenkomen. De taal is ook een probleem. Als je iemand voor een week opcursus stuurt naar de NAVO-School, dan kan je wel met een tolkwerken, maar als het om een langere cursus gaat, bijvoorbeeld hetstaftrainingsprogramma op het NAVO-Defensiecollege in Rome, dat eenhalf jaar duurt, dan moet hij of zij over voldoende talenkennisbeschikken om uit de cursus te kunnen halen wat erinzit.

Het is onze taak alle toekomstige Centresof Excellence te coördineren. Wij zijn daarom nu al inonderhandeling met een groot aantal landen, die trainingscentrahebben op speciale competentiegebieden en die zij hebbenvoorgedragen om te worden aangemerkt als Centres ofExcellence op dat competentiegebied. Tot nu toe was slechtséén aanbod zo ver uitgewerkt dat het trainingscentrum inderdaad alsCentre of Excellence is erkend, door middel van deondertekening van een Memorandum of Understanding. Dit ishet Joint Air Power Competence Centre in Kalkar,Duitsland, dat competenties aanbrengt op het gehele terrein van dejoint air power. Het volgende zal vermoedelijk eenCombined Joint Operatie zijn van het Sea Centre ofExcellence dat door de Verenigde Staten is voorgedragen.

Wij onderhandelen op dit moment met veel andere potentiëleCentres of Excellence. In Turkije kijken we bijvoorbeeldnaar een centrum voor defensie tegen terrorisme en een AirTactical Training Range. In Estland komt het Cyber DefenceCentre of Excellence in aanmerking. We kijken naar eenpotentieel Civil-Military Cooperation Centre of Excellencein de CIMIC Group North, een organisatie met eenmultinationale financiering. We kijken in de Tsjechische Republieknaar een Nuclear, Biological, and Chemical Defence Centre ofExcellence, en in Italië naar een Centre ofExcellence voor politieoperaties. Dit zijn allemaalvoorbeelden van competentiegebieden die landen voortrainingsdoeleinden aan de NAVO willen koppelen en die de NAVOvolledig kan benutten. Het is duidelijk dat wij zo snel mogelijkmet hun in zee willen, maar eerst moet onderhandeld worden over deexacte voorwaarden en condities waaronder de centra hun productenzullen gaan afleveren.

De vooruitgang op militair gebied ligt goedop schema maar we worden wel steeds met nieuwe problemengeconfronteerd, die deels worden aangepakt door het GeallieerdCommando voor Operaties en deels door het Geallieerd Commando voortTransformatie. Het Geallieerd Commando voor Operaties houdt zichbezig met de vermogens en de bijbehorende vereisten die op de kortetermijn nodig zullen zijn om de NRF volgend jaar zijn volledigoperationeel vermogen te geven. Wij, binnen het Geallieerd Commandovoor Transformatie, kijken naar de langere termijn om te zorgen dathet niveau van de capaciteit die de NRF zal kunnen leveren gestaagzal blijven stijgen.

Wat de uitdagingen betreft die direct aan de orde zullen komen,hebben we in Stavanger net een oefening afgerond, Allied Reach2005 genaamd, waar mensen uit beide Commando’s hebbenbestudeerd, welke strategische vraagstukken nog moeten wordenaangepakt. We plaatsen multi-nationaliteit tegenover militaireefficiency. Tot hoe diep in de structuur van de NRF kan je gaan metmulti-nationaliteit zonder het militair vermogen van dereactiemacht in gevaar te brengen? We bekijken hoe de huidigeprocessen, te gebruiken zijn voor de planning voorafgaand aan eenoperatie, en daarbij te voldoen aan de eis van paraatheid binnen5-20 dagen die voor de NRF geldt. We kijken naar geïntegreerdelogistieke systemen: hoe kunnen we ons losmaken van de oudeNAVO–structuren, waarin individuele landen verantwoordelijk zijnvoor de logistieke ondersteuning van hun eigen troepen, en hoekunnen we het hele logistieke proces integreren om een eenvoudigereen slimmere ondersteuning van de NRF te bereiken. We houden ons ookbezig met de uitwisseling van informatie en kennismanagement. Datzijn moeilijke gebieden, waarop we binnen het geheleBondgenootschap een zo groot mogelijke transparantie moetenbetrachten om effectief om te kunnen gaan met iedere crisis ofoperatie waarbij de NRF betrokken raakt. We bestuderen ook hetonderdeel commando en controle, de overdracht van gezag tussen delidstaten en de NAVO zelf, en, met name, hoe we de invloed vannationaal opgelegde beperkingen kunnen miniseren.

Het vraagstuk van de gezamenlijke financiering van de NRF isgroot. Hoewel dit een probleem is dat in de eerste plaats doorNAVO-Hoofdkwartier moet worden aangepakt en niet door de militairecommando’s, is het toch van aanzienlijk belang voor ons omdatbetrokkenheid bij de NRF een kostbare zaak is. Het is duidelijk datlanden niet het gevoel willen hebben dat ze twee keer moetenmeebetalen, eerst door troepen aan te bieden en vervolgens, omdatze ook voor hun ondersteuning en hun training wordenaangeslagen.